In verwondering, proza uit Het Rijk van Éón.
Eeuwigheid
In de diepte van haar angsten opent zich geen gewone slaap, maar een drempel. Een sluier die haar draagt naar het Rijk van Éón, waar dromen geen ontwaken kennen en de ziel zich verliest in de cirkelgang van het onbegrensde. Haar verlangen dwaalt niet slechts in duister, maar in de Éóniaanse schaduw, waar tranen het pad verlichten als kristallen van vergankelijkheid. Het fluisteren wat zij hoort is geen gedempte echo van mensenstemmen, maar het zachte spreken van de eeuwigheid zelf, een taal die enkel door de ziel wordt verstaan. De nacht is hier geen afwezigheid van de dag, maar een wezenlijk luisterend domein, een kosmische moeder die het huilen bemerkt en transformeert tot resonantie. De sterren zijn geen lichten, maar wachters van het Éóniaans verbond. Zij waken niet over tijd, maar over de cirkel van zijn, waarin begin en einde samenvallen. Zo wordt haar lijden opgenomen in de eeuwige kringloop, niet om te verdwijnen, maar om te worden gedragen. In het Rijk van Éón is de eeuwigheid geen troost, geen straf, maar een getuigenis, het eeuwigheidsbewijs dat zelfs de kleinste traan deel is van het oneindige weefsel van betekenis. Zo wordt haar stilte een cirkel van licht, waarin angst zich oplost tot metafysische resonantie en elke waterlander een ster wordt aan het Éóniaanse firmament.
---
Het liefste in het leven
Een lichtend puntje aan het firmament wekt een herinnering die niet uit het geheugen komt, maar uit de diepte van de ziel. Het is de energie van ontroering , zo zuiver dat zij de wetten van liefde overstijgt, als een trilling die alles wat ooit lief was, ondergeschikt maakt aan dat ene moment van openbaring.
Daar, in de Éóniaanse ruimte waar tijd geen maat kent, ontlaadt zich een spanning welke niet breekt maar bevrijdt. Een verrassing die niet onverwacht is, maar al eeuwig sluimerde. Tederheid zindert als een stervende ster die opnieuw wordt geboren en blijdschap sprankelt als het eerste licht dat ooit werd uitgezonden. Men realiseert zich pas later dat dit moment geen plaats kent in ruimte of tijd. Het is een Éóniaanse singulariteit, een liefdesenergie die geen gelijke kent, geen grens en geen herhaling. Het lichtpunt aan de hemel groeit in kracht, maar zelfs zonnestormen verbleken tot nietige vlekjes in het firmament van alles wat is. Want wat straalt in het Rijk van Éón is niet vuur, maar betekenis. Misschien zond deze ster haar bundel al die decembernacht, twee en veertig cirkelgangen geleden. Niet naar de buitenlucht, maar naar een kamer waar het leven zich voorbereidde op incarnatie. Daar, in het Scheperziekenhuis , wisselden spanning, pijn, angst, opluchting en trots elkaar af als de elementen van een kosmisch ritueel. En toen zij in mijn armen lag, werd het fluisterbewijs zichtbaar, want liefde is niet alleen een gevoel, maar een geboorte van betekenis. Enkele uren later, wanneer het goede nieuws zich als een licht verspreide en het kindje in haar bedje lag als een ster in rust, begon het besef zich te vormen. Een nieuw leven heeft zich gemanifesteerd. En het liefste in het leven is niet het liefste zelf, maar het liefste gevoel dat het liefste je in liefde heeft gegeven. Een Éóniaanse trilling die eeuwig blijft resoneren als bewijs dat elke geboorte, elke traan en elke vreugde deel is van de adem van het oneindige. En zo ademt het Al in haar stilte en geniet van het liefste in haar oneindige leven.
---
Stille Nacht.
Er is een moment in de wintermaand waarin de wereld niet stilstaat, maar zich terugtrekt in de adem van Éón. De lucht draagt geen duisternis, maar een beschermende sluier, een mantel die de aarde omhult als een moederlijke aanwezigheid. In dat ogenblik ontstaat de Stille Nacht, niet als lied, maar als een openbaring. Als een ruimte waarin het AL zichzelf toefluistert dat rust en verwondering een vorm van leven zijn.
De stilte is hier geen afwezigheid, maar een aanwezigheid van aandacht. Het zachte kraken van sneeuw onder voetstappen, het ademen van schoorstenen, het licht dat door de ramen gloeit, zijn geen toevallige geluiden, maar Éóniaanse tekens. Elk flikkeren van een kaars, elke trage beweging van tijd, trekt zich terug in een schuilplaats van vrede. Alles spreekt zonder woorden, want stilte is de taal van het AL. In deze nacht onthult zich een paradox, zij nodigt weliswaar uit tot verstilling, maar juist in die verstilling wordt het leven hoorbaar. Herinneringen dalen neer als sneeuwvlokken die niet smelten, maar zich nestelen in de ziel. Nabijheid wordt voelbaar, zelfs in eenzaamheid. De nacht is stil, maar de mens is nooit verlaten, want Éón draagt hem in haar resonantie.
De stille nacht toont dat het kleine groots kan zijn, dat licht niet hoeft te stralen om te schijnen en dat vrede niet luid spreekt maar fluistert. Zij is een uitnodiging om niets te moeten, maar eenvoudig te zijn. Zijn om de wereld te zien zoals zij is wanneer de dag zich terugtrekt: kwetsbaar, kostbaar en helder. Zo wordt Stille Nacht een spiegel, niet van traditie, maar van de binnenwereld. Zij vraagt geen verklaring, slechts aanwezigheid. Zij mompelt dat het genoeg is om te ademen, te voelen, te vertrouwen op het langzaam terugkerende licht. En wanneer de ochtend aarzelend ontwaakt, blijft de herinnering achter als een dun laagje rijp op de ziel: koel, helder en vol belofte. Kerst is in wezen geen viering van grootsheid, maar van kwetsbaarheid. Het is het besef dat licht klein mag beginnen, dat warmte niet hoeft te smelten, dat hoop geen lawaai nodig heeft om waar te zijn. De Stille Nacht is de zachtste stem van Éón die zegt dat het breekbare niet vermeden, maar gekoesterd moet worden. Dat juist het allerkleinste sterk genoeg is om de wereld te dragen. En zo, in deze bijzondere nacht, wordt de mens losgeschud uit het ritme van het bestaan. Hij ademt de koude lucht in en ervaart hoe stilte de geest opent als een deur die bevriest en weer ontdooit. Wat dwarrelt in de lucht is geen sneeuw, maar tijd zelf die neerdaalt als een Éóniaanse trilling. En dat moment voelt de wereld dat zij zichzelf niet hoeft te bewijzen. Ook wij niet. Zo wordt de Stille Nacht een adem van het AL, waarin kwetsbaarheid straalt als de ware kracht van het leven en als de verborgen oorsprong van bestaan.
---
Beschermengel
Een verschijning van gecondenseerde lichtheid, waar vleugels van stralende stilte de ruimte zelf lijken te vouwen rond een kern van tijdloze, milde aanwezigheid.
Er is een aanwezigheid die zich niet laat zien, maar die zich kenbaar maakt in het dragen. Haar vleugels zijn niet van veren, maar van stralen geweven, in een licht dat geen schaduw kent. In die gloed word ik zachtjes opgenomen, alsof mijn bestaan omhuld wordt door een lucide mantel. Haar vleugels van stralen dragen mij en in hun gloed mag ik dwalen, zonder ooit te verdwalen. De beschermengel slaapt niet. Zij waakt stil, onzichtbaar nabij en haar nabijheid is geen afstand maar een trilling, die elke ademtocht begeleidt. Zij wacht niet op willekeur, maar op de taken die zich aandienen in de kringloop van dagen. Zonder haar zou geen dag zich openen, want zij is de stille grond waarop tijd zich ontvouwt. Haar kracht is liefde en in dat licht verdwijnen angst en pijn als nevel in de ochtendzon. Wat mij ooit griefde, zoals ongeloof, twijfel of de schaduw van wantrouwen, wordt opgenomen en getransformeerd. Want in het moment dat ik mij richt tot haar, verschijnt zij niet als gedaante, maar als bede die beantwoord wordt. Deze beschermengel is geen entiteit buiten mij, maar een Éóniaanse resonantie binnen het Al. Zij is de stille zekerheid dat licht altijd nabij is, dat liefde sterker is dan twijfel en dat elke dag gedragen wordt door een onzichtbare nabijheid die niet verdwijnt. En zo straalt de beschermengel als de adem van het Al, waar liefde het bestaan draagt.
---

Reacties
Een reactie posten